woensdag 4 juni 2014

daggedicht


Vandaag kies ik een gedicht van Guido Gezelle en wel zoals het vermeld staat in de uitgave Volledig Dichtwerk geëditeerd door Jozef Boets en uitgegeven door Tielt/Kapellen in 1999.
In dit gedicht zien we thema's die kenmerkend zijn voor deze dichter b.v. het volksliedachtige karakter, de christelijke boodschap ( Gezelle was een voorstander van het Katholiek Réveil) en het romanticisme. Bomen hebben bij Gezelle een bewustzijn en zij hebben als metafoor voor ridders een rol in de strijd tussen winter en lente, te vereenzelvigen met dood aan het kruis en verrijzenis en verlossing.

DE BOOMEN ZIEN ZWART, VAN DE ZWELLENDE BOTTEN

De boomen zien zwart, van de zwellende botten;
o zonne, wanneer zal uw' macht, onbevaên,
weê 't springende blad, en de banden ontknotten,
waarin 't twee drie maanden heeft houvast gestaan?

Staat achter, o nijdig geweld van den winter;
houdt af uwen vuist, in de botten begint er
weêr vreigdiger pulsslag en leven te slaan.

De boomen ontwekken, zij ridderen, zij beven;
zij striemen, dóór 't blauwe geluchte, onbekleed;
doch staan ze al bewust schier en blij dat zij leven,
lijk machtige reuzen, ten strijde bereed.

Staat achter, o nijdig geweld van den winter;
uw rijk heeft een einde, in de boomen begint er
weêr hope te rijzen, weêr hulpe aan ons leed.

De boomen zie zwart, en hun'dreigende schachten
staan veerdig en vrij, als de spere in de vuist
eens ridders, het teeken ten storme te wachten:
het klinke, en daar loopen zij henengedruischt!

Staat achter, o nijdig geweld van den winter;
de boomen slaan uit, en zoo zaan herbegint er
weêr blijdag gevierd te zijn. Wreede, verhuist!

Guido Gezelle
uit  Dichtwerken deel 1 en 2 ( ed. Frank Bauer) Veen, Amsterdam 1949
pagina 122.


 
 

Geen opmerkingen: