Wij Nederlanders zijn een vreemd volkje; enerzijds houden wij graag ons wijsvingertje in de aanslag om andere landen de les te lezen; anderzijds schuiven we mensen die boven het maaiveld willen uitsteken graag onder de mat en hanteren we graag het gezegde wat je van ver haalt is lekker. Of te wel iemand uit het buitenland is beter.
Niet voor niets is ons onderwijs erop ingesteld om wel aandacht aan de zwakkere leerling te geven, maar niet aan de bolleboos. Die laten we maar aanmodderen en zijn talenten verwaarlozen.
Heel lang gold dan ook het adagium dat Nederland na Sweelinck geen componist van betekenis had voortgebracht. En dat had weer tot gevolg dat aan deze componisten nauwelijks aandacht werd besteed, laat staan uitgevoerd.
Gelukkig is daar de laatste jaren kentering in gekomen en gaat men de composities bestuderen en uitvoeren en blijkt dat er veel moois werd geschreven. Een van deze verontachtzaamde Nederlandse componisten is de op december 1924 overleden Bernard Zweers.
Ondanks dat hij zijn hele leven last had van oorsuizingen componeerde hij al 14 jarige leeftijd kamermuziek. In 1881 was hij in de gelegenheid om in Berlijn De Ring des Nibelungen van Wagner te horen en dat was voor hem de aanleiding om zich om muziek toe te gaan leggen en les te nemen bij de nu totaal vergeten Salomon Jadassohn in Leipzig, die hem de leer van het contrapunt bijbracht.
Teruggekeerd in Amsterdam werd hij benoemd tot docent aan het Amsterdams Conservatorium, waar hij les gaf van 1885 tot 1922 en een groot aantal later bekende componisten als leerling had o.a. Hendrik Andriessen, Sem Dresden, Leo Smit, Rosy Wertheim en Evert Cornelis.
De oorsuizingen waren er de oorzaak van dat hij steeds dover werd.
Hij trouwde met de zangeres Dora de Louw voor wie hij veel liederen schreef.
Zweers schref een 3tal symfonieën, waarvan de laatste het meest succes had en beschouwd wordt als zijn beste werk. Ook Mengelberg voerde dit werk regelmatig uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten