woensdag 9 mei 2012

Henrich Campendonck



9 mei 1957 overleed te Amsterdam de Duitse schilder Henrich Campendonk, die op 3 november 1889 in het plaatsje Krefeld, niet ver van Nijmegen, werd geboren. Aan de kunstnijverheid in zijn geboorteplaats kreeg hij lessen van o.a. de Nederlandse kunstenaar Johan Thorn-Prikker.  Behalve schilderslessen volgde hij ook lessen grafische technieken.

Op aanraden van zijn Nederlandse leermeester, die vond dat je direct na de opleiding in de praktijk moest gaan werken, ging hij assisteren bij wandschilderingen die gemaakt werden in Osnabrück. Zijn werk was opgemerkt door Franz Marc en die nodigde hem uit om naar Sindelsdorf in Beieren te komen. Daar maakte hij kennis met mensen als Jaelensky, Kandinsky, Klee en Macke; allemaal lid van de Blaue Reiter.

Campendonk sloot zich bij deze kunstenaarsgroep aan en bleef die altijd trouw. In 1913 trad hij in het huwelijk met Adda Deichman, een studiegenoten.
Gedurende de jaren 1915 en 1916 vervult hij zijn dienstplicht; als die is afgelopen verblijft hij zes jaar in Seehaupt am Starnberger See. Hij schildert in die periode enorm veel.

In 1923 wordt hij tot hoogleraar benoemd aan de Academie te Essden en drie jaar later volgt zijn benoeming tot hoogleraar monumentale schilderkunst aan de academie te Düsseldorf als opvolger van zijn vroegere leermeester Thorn Prikker.

In 1926 maakt hij zijn eerste glas - in - loodontwerpen. Weer drie jaar later ontmoette hij de Vlaamse schilderes Edith van Leckwijck, met wie hij in 1935 gaat trouwen. Hij woonde in België, omdat hij als Entartete kunstenaar geen officiële functie mocht uitoefenen. In zijn Belgische woonplaats Antwerpen leert hij Vlaamse expressionisten als Oscar Jespers en Constant Permeke kennen.

Hij verlaat Antwerpen en vestigt zich in Amsterdam, omdat hij is aangezocht om hoogleraar te worden aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten; deze benoeming stuit echter op veel verzet. Tijdens zijn colleges houdt hij zich vooral bezig met monumentale schilderkunst w.o. glas- in - lood.

Deze liefde voor deze vorm van schilderkunst heeft hij gekregen tijdens zijn Sindeldorfse periode als hij zich bezig houdt met achterglasschilderen, oorspronkelijk afkomstig uit de volkskunst. Het belangrijkste werk zijn de elf ramen die hij maakte voor de Münsterkirche  in Bonn in 1930. In tegenstelling met zijn Duitse werken, die profaan van karakter zijn, zijn die in zijn Nederlandse tijd profaan van karakter.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij niet en schandalig genoeg kreeg hij in zijn nieuwe vaderland na deze oorlog geen opdrachten meer, louter om het feit dat hij een Duitser was. Gelukkig was men hem in Duitsland niet vergeten en kreeg hij uit dat land wel opdrachten.

Geen opmerkingen: